Home » Artikel

Sociologie als oplossing

... of als probleem

Geïnspireerd door Karl Jaspers Die geistige Situation der Zeit (1931) riep Jürgen Habermas in 1979 collega-wetenschappers en kunstenaars op tot een analyse van de voedingsbodem voor een autoritair, niet-democratisch regime. Sociologie Magazine treedt in hun voetsporen met Jan Willem Duyvendak. Hij pleit ervoor grove generalisaties te wantrouwen.

Tekst: Jan Willem Duyvendak Beeld: Static Pexels

Naar aanleiding van geweld tegen twee homoseksuele mannen ging het de afgelopen tijd weer veel over de oorzaken hiervan. Sociologen benadrukken dat het meeste gedrag dat we vertonen groepsgedrag is: er zit weinig individueels en origineels bij. In het geval van antihomoseksueel geweld is het groepskarakter trouwens ook moeilijk te missen. Weinig 'potenrammers' handelen alleen.
Maar om welke groep gaat het in dit geval? Waarom worden ze aangeduid als 'Nederlands-Marokkaanse jongens'? Welke rol spelen etniciteit, klasse, religie, conservatieve opvattingen over mannelijkheid en/of de straatcultuur?
In sociologisch onderzoek willen we groepskenmerken achterhalen, zijn we in zekere zin uit op generalisaties: het begrijpen van groepen mensen in hun gedeelde context. Het zijn immers geen toevallige individuen die dit geweld plegen en het geweld is niet blind maar gericht. Maar goede sociologen wantrouwen te grove generalisaties. Het is immers een kleine minderheid die tot dit walgelijke geweld overgaat; niet alle jongens met bekrompen ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid slaan erop los.
Populistische politici lijken soms net sociologen. Ze verklaren gedrag door te wijzen op de culturele context, ze wijzen beschuldigend naar een religie. Maar het zijn niet-geslaagde sociologen omdat ze in hun generalisaties veel te ver gaan. Zóver bijvoorbeeld, dat de eigen, autochtone groep uit beeld verdwijnt. Alsof die van nature van homofobe smetten vrij is.

Overgesociologiseerd

Gaat het over etniciteit en religie, en breder: over immigratie, integratie, de nationale identiteit (homorechten!), dan lopen niet alleen populisten maar ook sociale wetenschappers al snel het risico van oversociologisering. En wel in een dubbele betekenis. De sociologie gebruikt dan vaak te grote woorden, te omvattende containerbegrippen en te grote eenheden van verklaring. Én vervolgens wordt deze sociologische grootspraak ook nog eens op een overstretchte manier in het publieke en politieke debat ingezet.
Toen Hilda Verwey-Jonker de termen 'autochtoon' en 'allochtoon' introduceerde, had zij daar een beschrijvende ambitie mee, schreef Jan Rath al in 1991. Het valt haar ook niet aan te rekenen dat deze categorisering uiteindelijk een uitsluitende politieke werking kreeg, hoewel de termen met hun nativistische referentie naar 'van de grond' en 'niet van de grond' wel impliceerden dat het al dan niet 'inheems' zijn een gewichtig onderscheid was. Dat louter descriptieve termen op een in toenemende mate gepolitiseerd veld welhaast onbestaanbaar zijn, bleek al helemaal toen sociologen categorieën migranten gingen onderscheiden die meer met cultuur dan met geografie te maken hebben: 'Westerse migranten' (inclusief Japanners…) en 'niet-Westerse migranten' (inclusief Surinamers en Antilianen). Maar ook als het over 'de elite' gaat, valt op dat deze notie van een overwegend beschrijvende politicologische term, nu zowel door sommige wetenschappers als door veel politici vooral als een pejoratief begrip term wordt gebruikt: blijkbaar is een elite per definitie 'fout'.
Het gaat niet alleen om de termen als zodanig, maar vooral ook om het gebruik van etnische en ook religieuze labels en hun zogenaamde verklaringskracht. Want wat is de betekenis van 'Nederlands-Marokkaans' als we controleren voor klasse, gender-opvattingen en straatcultuur? Sociologen die in generaliserende zin over 'moslims' spreken, of over 'Turken' en 'Marokkanen', lijden vaak aan grootspraak – en dat is gevaarlijk in tijden waarin sommige media maar al te graag willen horen dat tientallen miljoenen moslims klaar zouden staan om geweld te gebruiken dan wel te gedogen.

 Landenvergelijkend

Er is nog meer mis op het terrein van de studie van migratie en integratie. Want als de oorzaak voor integratieproblemen niet in de betreffende groepen kan worden gezocht, dan wordt vaak het gevoerde beleid in de gastlanden verantwoordelijk gehouden: Nederland met zijn 'multiculturele model' zou bijvoorbeeld van alles verkeerd hebben gedaan volgens Ruud Koopmans, in een vergelijking van Nederlands en Duits integratiebeleid in 2002. Ook dit gemodeleer is weer een maatje te groot. Landen kennen namelijk geen modellen; dat is een verkeerd idee van hoe politiek functioneert en hoe beleid –van nationaal naar lokaal – wordt gemaakt.
We hebben in 2013 onder de titel Mysterious Multiculturalism een analyse gepubliceerd over de indicatoren die sociologen gebruiken die landenvergelijkend onderzoek doen op het terrein van migratie en integratie. Hieruit bleek dat er met de gehanteerde indicatoren niet per se iets mis was, alleen waren er wel twee levensgrote problemen: de betekenis van de indicatoren bleek sterk uiteenlopend en, daarmee verwant, de indicatoren konden helemaal niet worden geaggregeerd tot zoiets abstracts als een 'nationaal model'.
Dit zijn serieuze problemen voor de sociologie, zowel vanwege onze wetenschappelijkheid als onze maatschappelijke impact. Kijk maar naar de discussie in Nederland: veel politici denken nu, mede door het werk van sociologen als Sniderman en Hagendoorn, ten onrechte dat we hier een 'multicultureel model' hebben gehad; dat de integratie van migranten hier mislukt zou zijn (een stelling die op z’n minst voor discussie vatbaar is); dat de integratie is mislukt door het veronderstelde multiculturele model, en dat we daarom monocultureel beleid nodig hebben (quod non, of althans niet om deze reden).
 

'Sociologisch kleineren'

Onderzoek op het terrein van immigratie en integratie leert dat we veel reflexiever moeten zijn op onze centrale categorieën en verklaringsmodellen. Dat moeten we vanwege sociologische precisie, maar ook om oneigenlijk gebruik door de politiek tegen te gaan.
Betekent dit nu het einde van alle vormen van vergelijkend onderzoek? Vanzelfsprekend niet. Zo is het heel wel mogelijk om bijvoorbeeld instituties (scholen, het leger, ziekenhuizen) en hun integratiestrategieën in verschillende landen te onderzoeken. Zulk onderzoek kan fraai laten zien hoe sterk door de landen heen institutionele logica’s werken terwijl de lokale specificiteit niet wordt veronachtzaamd, zoals we lieten zien in European States and Their Muslim Citizens. The Impact of Institutions on Perceptions and Boundaries uit 2014.

'Sociologisch kleineren' betekent niet de ontkenning van het belang van contextuele factoren, laat staan door-differentiëren tot er niet meer resteert dan een eindeloze hoeveelheid particulariteiten. Dit laatste dreigt te gebeuren in het perspectief van 'superdiversiteit', waarbij er alleen nog maar minderheden en geen meerderheden bestaan; waarin er slechts individuen zijn, beschouwd als kruispunten van talloos veel identiteiten.

Majority-minority-wijken

Dat nu lijkt mij een voorbeeld van ondersociologisering. Nederland kent immers nog steeds, en wellicht steeds meer, een mainstream. Het is niet zo, zoals superdiversiteitswetenschappers wel stellen, dat in majority-minority-wijken en steden 'iedereen zich aan iedereen aanpast'. Dat Nederland als steeds diverser wordt ervaren, komt niet door de afwezigheid van de mainstream maar door de incorporatie van een deel van de nieuwkomers in deze meerderheidscultuur. Dit veroorzaakt zowel toegenomen diversiteit onder migranten, waardoor bijvoorbeeld ouders hun kinderen nauwelijks meer kunnen volgen, als dat witte Nederlanders ervaren dat migranten langzamerhand overal meedoen, ook op de hoogste niveaus van onderwijs en arbeidsmarkt.
Het vinden van de adequate sociologische schaal en taal speelt op alle terreinen. Ik realiseer me, terugkijkend op discussies op andere velden, dat vergelijkbare problemen van onder- en oversociologisering zich daar ook voordeden en voordoen. Nog twee voorbeelden.
Het terrein van collective action en sociale bewegingen is lange tijd gedomineerd geweest door een nogal structuralistische benadering waarin nationale opportuniteitsstructuren het concrete gedrag van individuen vergaand zou bepalen (mea culpa; ik heb hieraan ook ijverig bijgedragen). Maar ook dit bleek een veel te hooggegrepen verklaringsniveau dat allerlei verschillen in de ontwikkeling en betekenis van bewegingen onbegrepen liet. Recent blijkt een meer micro-sociologische benadering, in termen van James Jasper’s strategic interaction perspective, ons veel meer te leren over allerhande aspecten van mobilisatie en protest.

Hyper-individualistisch

Maar vormen van oversociologisering moeten ons niet de ogen sluiten voor de kwestie van ondersociologisering. Dit speelt bijvoorbeeld sterk bij de actuele transformaties in de verzorgingsstaat. Dat veld is letterlijk ondergesociologiseerd: opvallend weinig sociologen houden zich bezig met de grootste veranderingen in de verzorgingsstaat sinds haar ontstaan en opbouw. Maar het is ook ondergesociologiseerd omdat beleidsmakers in het geheel niet sociologisch naar de wereld kijken, maar vanuit een hyper-individualistisch perspectief.
De idee is dat burgers vooral moeten steunen op hun 'eigen kracht', hun eigen kring, los van de staat én van professionals, want die zouden hen alleen maar van hulp afhankelijk maken. In deze benadering wordt de betekenis van zorgrelaties gereduceerd tot het nastreven van autonomie en zelfredzaamheid; het lijkt welhaast afkeurenswaardig als je afhankelijk bent (de enige maatstaf die in de zorg nog geldt, is de 'zelfredzaamheidsmeter'). Gegeven deze situatie, schreef ik eerder onder de titel We leven in on-sociologische tijden op socialevraagstukken.nl in 2015: '(Ik doe) een oproep aan de academie om meer tijd en energie te steken in onderzoek naar de vraag of het huidige, ideologisch gedreven beleid de fragiele sociale verbanden van de meest kwetsbaren niet overschat en overvraagt. Mensen die steun nodig hebben, hebben immers vaak juist de zwakste netwerken.'
Het klonk wellicht mooi, 'onsociologische tijden', maar het was een te generaliserende claim. Het mag waar zijn op het terrein van de zorg, maar het is geen goede diagnose voor andere terreinen: niet alleen zijn die heel druk bezet door sociologen, maar veel van die sociologen zijn ook veel te 'grootsprakig'.

Dit is, met andere woorden, een oproep om per terrein te bekijken of we 'in balans' zijn.

 

Jan Willem Duyvendak

Jan Willem Duyvendak is faculteitshoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de Nederlands Sociologische Vereniging.
 

Literatuur

Mysterious multiculturalism. The risks of using model-based indices for making meaningful comparisons. J.W. Duyvendak, R. van Reekum, F. El-Hajjari & C. Bertossi (2013) In: Comparative European Politics, 11: 599- 620.

Beyond the Dutch ''Multicultural Model''. The Coproduction of Integration Policy Frames in The Netherlands. J.W. Duyvendak & P.W.A. Scholten (2011) In: Journal of International Migration and Integration, 12 (3): 331-348.

Details