Home » Artikel

Ziek omdat je moeder het zegt

Ziek zijn zit tussen de oren. Terwijl sommigen rustig afwachten tot de pijn overgaat, bellen andere mensen onmiddellijk de huisarts. Mieke Cardol, onderzoeker bij het NIVEL (Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) in Utrecht, ontdekte dat zulk gedrag vooral door moeders aan hun kinderen wordt overgedragen. NIVEL collega en medeonderzoeker Liset van Dijk sprak met Cardol over de rol van socialisatie bij het interpreteren van alledaagse pijntjes. ‘Het gezin heeft veel meer invloed op consultgedrag dan de huisarts zelf.’

Door Liset van Dijk

Als ik vroeger ziek was, moest er al heel wat aan de hand zijn voor mijn moeder met me naar de dokter ging. ‘We kijken eerst maar eens aan hoe het met die oorpijn afloopt’, zei ze dan. Met zes jonge kinderen had ze wel wat anders aan haar hoofd. Jaloers was ik op het buurmeisje dat maar een kik hoefde te geven, of haar moeder vertrok richting huisarts. Nu, jaren later, ga ik zelf eigenlijk zelden naar de dokter. Die enkele keer dat ik nog eens oorpijn heb, denk ik ‘eerst maar even kijken of het over gaat’. Toch een kind van mijn moeder!

Lijken gezinsleden op elkaar in wanneer en waarom ze naar de huisarts gaan? Ja, dus. Maar hoe komt dit? Welke mechanismen liggen daaraan ten grondslag? Mieke Cardol, onderzoeker bij het NIVEL (Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg), onderzocht samen met collega’s de invloed van het gezin in relatie tot het bezoeken van de huisarts.

Gezamenlijke maaltijden
Cardol: ‘In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw ontwikkelde de Nijmeegse huisarts Frans Huygen de gezinsgeneeskunde. Het werd een belangrijke kern van de huisartsgeneeskunde. Huygen zag in zijn praktijk dat sociale patronen van invloed waren op het consultgedrag, dat wil zeggen op de keuze om wel of niet naar de huisarts te gaan, en met welke gezondheidsklachten.’ Huygen pleitte daarom voor een benadering van het individu in zijn sociale omgeving. Een gezinsgeneeskundige benadering houdt rekening met de sociale omgeving en geeft daarmee inzicht in risicofactoren die samenhangen met de context waarin iemand zich beweegt.
Bij erfelijke aandoeningen is een gezinsgeneeskundige benadering logisch en algemeen bekend. Maar ook voor wat betreft leefstijl en gezondheidsgedrag voegt gezinsgeneeskunde een belangrijk perspectief toe: zicht op achtergronden van klachten en mogelijke verklaringen voor het niet aanslaan van doktersadviezen. Bijvoorbeeld, wanneer een moeder een dieet moet volgen in verband met overgewicht of een te hoge bloeddruk, is het voor een huisarts zinvol om ook te informeren naar gewicht en bloeddruk van andere gezinsleden. Meestal gebruiken gezinsleden namelijk gezamenlijk de maaltijden.

Jaren vijftig
Dat de gezinsgeneeskunde in de jaren vijftig en zestig tot bloei kwam is niet vreemd. Het gezinsleven stond in die jaren centraal. De wederopbouw van Nederland was in volle gang, er werd veel getrouwd en de economische perspectieven waren goed. Ook in andere landen kwam de gezinsgeneeskunde op. Zo werd in Canada eind jaren zestig de vereniging voor Family Medicine opgericht. In de jaren tachtig was er nog maar weinig aandacht voor gezinsgeneeskunde. Cardol: ‘Met de individualisering van de samenleving verdween de aandacht voor de gezinsgeneeskunde naar de achtergrond. Evidence-based medicine werd het credo en de gezinsgeneeskunde vond daarin moeilijk een plaats.’

Met de huidige aandacht voor het gezin zou er misschien weer meer plek voor de sociale kant van de gezinsgeneeskunde kunnen komen? Cardol: ‘Nu nog bevatten de richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap alleen informatie over genetische overdracht van ziekten in gezinnen en is er binnen de huisartsgeneeskunde weinig onderzoek naar de rol van het gezin. Er is bijvoorbeeld wel veel onderzoek naar de rol van de huisarts als het gaat om de vraag hoe vaak mensen naar de dokter gaan. En eigenlijk is dat vreemd. Uit ons onderzoek blijkt namelijk dat het gezin veel meer invloed heeft op het huisartsbezoek dan de dokter. Ook in deze tijd van individualisering bestaan er nog steeds gelijkenissen tussen gezinsleden als het gaat om huisartsbezoek. Binnen gezinnen zijn mechanismen werkzaam die ervoor zorgen dat patronen van consultgedrag zich reproduceren.’

Kinderen nemen van hun ouders ideeën over als het gaat om gezond en ziek zijn en zij leren voor welke klachten een bezoek aan de huisarts noodzakelijk is.

Van moeder op dochter
Cardol onderzocht de werking van drie achterliggende mechanismen: socialisatie, gedeelde omstandigheden en genetische overdracht. In de geneeskunde ligt de nadruk vooral op het laatste mechanisme: de erfelijke aanleg voor ziekten. Als kinderen ziektes van hun ouders erven, komen zij –net als hun ouders– meestal vaker bij de dokter. Echter, gedeelde omstandigheden en vooral socialisatie spelen ook een rol. Kinderen nemen van hun ouders ideeën over als het gaat om gezond en ziek zijn en zij leren voor welke klachten een bezoek aan de huisarts noodzakelijk is.
Vooral moeders hebben in deze een sleutelrol, aldus Cardol. ’Van oudsher zijn het vooral moeders die zich met de gezondheid van het gezin bezighouden. Dat zie je terug in huisartsenbezoek: moeders en kinderen lijken daarin op elkaar, vooral moeders en dochters. Dit werd al in de jaren zestig gevonden en het gaat nog steeds op. Bijvoorbeeld, in gezinnen waarin een kind vanwege hoofdpijn naar de huisarts gaat, kan bijna de helft van de variatie in consultgedrag van moeders en dochters worden toegeschreven aan gemeenschappelijke gezinsfactoren.

Uit ons onderzoek bleek dat de gelijkenis in consultgedrag in gezinnen het grootst is in gezinnen met alleen vrouwen en meisjes.’ Hebben vaders dan helemaal geen invloed? Cardol: ‘Jawel, weliswaar minder dan de moeders, maar er is ook een duidelijke samenhang in het consultgedrag van vaders en kinderen, vooral zonen. Bij vaders en zonen vonden we de meeste samenhang in huisartsbezoeken in verband met buikpijn.’
Jonge kinderen lijken weer meer op hun ouders dan oudere kinderen, onder andere omdat bij kinderen onder de 12 jaar het vooral de ouders zijn die beslissen of doktersbezoek noodzakelijk is. Meer gezinsgelijkenis in het aantal bezoeken aan de huisarts is deels ook terug te voeren op ouders die hun zieke kinderen naar de huisarts begeleiden en van de gelegenheid gebruik maken om zelf een gezondheidsklacht te melden. Dit schaart Cardol onder gedeelde omstandigheden. Hieronder vallen volgens haar ook leefstijlfactoren, zoals (gezonde) voeding. Verder is er in kleine gezinnen duidelijk meer samenhang in consultgedrag, en ook in gezinnen met hoger opgeleide ouders lijken gezinsleden wat betreft hun consultgedrag meer op elkaar.

Hoofdpijn
Was het verrassend dat socialisatie een dergelijk grote rol bleek te spelen? ‘Onze hypothese dat juist in geval van alledaagse klachten zoals hoofdpijn en buikpijn socialisatie een rol zou spelen, werd bevestigd door het onderzoek. Bij alledaagse klachten is er ruimte om te kiezen om wel of niet naar de dokter te gaan. Dat werd ook zichtbaar doordat opvattingen over het wel of niet consulteren van de huisarts bij alledaagse klachten behoorlijk verschillen tussen mensen.’
Verschillen in opvattingen kunnen dus uitmaken of gezinsleden vaak of juist zelden naar de dokter gaan. Dit blijkt ook als je deze twee extremen vergelijkt. Er zijn gezinnen waarvan de gezinsleden heel vaak bij de dokter komen en er zijn gezinnen die er nooit komen. Waar de gezinnen die vaak bij de dokter komen regelmatig in onderzoek betrokken worden, geldt dat niet voor de gezinnen die zelden gaan. Toch is dit een interessante groep. Want net zoals je de vraag kunt stellen of sommige gezinnen niet te vaak naar de huisarts gaan, kun je je afvragen of andere gezinnen misschien niet wat al te lang wachten.
Uitstel van een bezoek aan de huisarts kan ernstige medische consequenties hebben. Welke kenmerken hebben gezinnen en gezinsleden die zo weinig gaan? Uiteraard kwam uit het onderzoek naar voren dat de gezondheidstoestand een belangrijke factor is. Gezinsleden uit gezinnen die weinig naar de dokter gaan, zijn gezonder. Maar ook kennis en opvattingen spelen een rol. Cardol: ‘Gezinnen die weinig bij de huisarts komen, hebben andere ideeën over wat de huisarts voor hen kan betekenen als het om alledaagse klachten gaat. Zij verwachten dat de huisarts daar niet zo veel aan kan doen en gaan dan ook minder vaak. De kans om naar de dokter te gaan neemt bijvoorbeeld af als een of beide ouders in de gezondheidszorg werken.’ Het aantal kinderen maakt ook verschil: hoe meer kinderen, hoe groter de kans dat gezinsleden weinig naar de huisarts gaan. Dit kan te maken hebben met een leereffect: ouders kunnen de ernst van een gezondheidsklacht beter inschatten, of weten wat ze er zelf aan kunnen doen. Een andere mogelijke verklaring verwijst naar een selectie-effect: dat ouders van wie het eerste kind niet zo’n sterke gezondheid heeft, kunnen besluiten om minder kinderen te krijgen. Maar dan gaat het natuurlijk niet meer alleen over alledaagse klachten.

80 jaar
Wat kunnen dokters met de inzichten van het onderzoek doen? Cardol: ‘Het onderzoek maakt duidelijk dat de relatie tussen gezin en ziekte en tussen gezin en huisartsenbezoek nog steeds actueel is. Huisartsen kunnen bijvoorbeeld de ouders van een kind met terugkerende verkoudheden goed instrueren hoe de andere kinderen tegen dezelfde kwaal te beschermen. Het vraagt een andere blik. In de gezinsgeneeskunde gaat het niet zozeer om de ziekte of de klacht op zich, maar veel meer over de continuïteit in de zorg en contextuele invloeden.’
Mijn moeder is inmiddels bijna 80 jaar. Ze belt me geregeld om te verhalen over haar gezondheid en de klachten die ze heeft. Zij is nu degene die mijn advies wil: ‘Zal ik naar de dokter gaan?’, vraagt ze dan. En bijna altijd antwoord ik: ‘Ik zou het nog maar even aankijken als ik jou was’. Wraak voor vroegere tijden? Nee, zeker niet. Ze heeft het er bij mij ingebakken en zo gaat de reproductie bij ons gewoon door. Blijft dat altijd zo? Dat is een vraag die Cardol graag verder wil uitzoeken: ‘Ik ben heel benieuwd hoe dat precies werkt. Welke rol spelen partners bijvoorbeeld, als volwassen kinderen gaan samenwonen met iemand met andere opvattingen over wanneer je naar de dokter moet? Is dan ook het consultgedrag van vrouwen dominant? Zo zijn er in de gezinsgeneeskunde nog veel vragen onbeantwoord.’

Liset van Dijk is socioloog en werkzaam bij het NIVEL

Literatuur
Cardol, M., L. van Dijk, W.J.H.M. van den Bosch, P. Spreeuwenberg,
D.H. de Bakker, P.P. Groenewegen (2007), ‘Striking variations
in consultation rates with general practice reveal family
influence’, in: BMC Family Practice, 8:4

Cardol M., P.P. Groenewegen, P. Spreeuwenberg, L. van Dijk,
W. van den Bosch, D.H. de Bakker (2006), ‘Why does it run in
families? Explaining family similarity in help-seeking behaviour
by shared circumstances, socialisation and selection’, in: Social
science and Medicine,
63, p. 920-932

Dit artikel is eerder verschenen in Facta nummer 3 van 2007. Sinds 2009 heet Facta Sociologie Magazine. Wilt u meer artikelen lezen? Bestel dan oude nummers na of neem een abonnement.